| | | | | | | |

Groepswonen.

Deze tekst is onderdeel van het essay "Een onvoltooid project.".

Tijdens de hoogtijdagen van de tegencultuur, in 1972, waren er 50 communes in Nederland. Mensen die zich los wilden maken uit het keurslijf van de maatschappij verkozen een andere leefwijze. Het was een kleine groep idealistische mensen die de stap zette naar de commune of woongroep en hun aantal bleef relatief laag. Maar in 1982 werd er ineens een astronomisch aantal van maar liefst 7000 woongroepen in Nederland geteld. Waarom was deze woonvorm zo aantrekkelijk voor mensen?

De spreiding van woongroepen in Nederland in 1982 Bron: Tony Weggemans, Saskia Poldervaart en Harrie Jansen (red.), Woongroepen. Individualiteit in groepsverband, Het Spectrum, 1985
De spreiding van woongroepen in Nederland in 1982

Woongroepen-Weggemans_cover.jpgIn de publicatie Woongroepen. Individualiteit in groepsverband (1985) legde de bekende feministe en activiste Saskia Poldervaart [1] uit dat de woongroep binnen de feministische beweging werd gezien als een manier om vrouwen meer vrijheid te geven: binnen een woongroep werden vrouwen immers deels bevrijd van hun huishoudelijke taken, omdat ze die konden delen met de andere leden van de woongroep. [2] Eten koken, de was doen, schoonmaken, al die tijdrovende taken zouden gedeeld kunnen worden. Zelfs de zorg voor de kinderen kon gedeeld worden. Op die manier bleef er veel tijd over voor vrouwen om hun eigen leven te leven, zich te ontwikkelen, onderwijs te volgen of een baan te nemen.

De woongroepen van de jaren 70 en 80 verschilden op een belangrijk punt van hun voorlopers, de communes: hoewel de bewoners wel een voornamelijk linkse signatuur hadden, waren de woongroepen niet zozeer idealistisch en voorbeeld stellend bedoeld, ze bestonden niet uit hardcore wereldverbeteraars die tegen de bestaande maatschappelijke verhoudingen vochten. De woongroepen waren niet van de ‘vrije moraal’ en zetten zich expliciet af tegen het “multirelationele en seksuele model dat binnen de kommune gepraktizeerd werd.” [3]

Gezamenlijke uitvoering van het huishoudelijk werk in de woongroep Bron: T. Weggemans, S. Poldervaart, H. Jansen (red.), Woongroepen. Individualiteit in groepsverband, Het Spectrum, 1985
Gezamenlijke uitvoering van het huishoudelijk werk in de woongroep

Het ging eerder om een beweging die een zelfgeorganiseerde vorm van sociale samenhang voorstond, na het verdwijnen van de op confessionele of sociaaleconomische basis gestoelde zuilen (protestants-christelijk, katholiek, socialistisch). De vooroorlogse ‘kontrole door familie, kerk en buurt’ was in de jaren 60 door talloze factoren op losse schroeven komen te staan. Gek genoeg niet alleen door dingen die verdwenen waren, zoals de secularisering die de invloed van de kerk verminderde; ook de vele geneugten van de verzorgingsstaat hadden ervoor gezorgd dat de onderlinge afhankelijkheid van gezinsleden ten opzichte van elkaar was verminderd. De AOW (1956) van Vadertje Drees en de bijstandswet (1964) zorgden voor de garantie op een minimumbestaan voor iedereen; studiefinanciering en jeugdlonen maakten de jongeren zelfstandiger van hun ouders en gaven hun de mogelijkheid om het ouderlijk huis te verlaten (zonder te moeten trouwen) en te leven zoals zij dat wilden; vrouwen werden geëmancipeerder en zelfstandiger en daarmee waren alle traditionele gezinsverbanden een stuk losser dan voorheen. Zeker toen in 1971 de echtscheidingswet werd gemoderniseerd ontstond er een grote groep Nederlanders voor wie het kerngezin niet meer de zaligmakende leefvorm was. De woongroepen hadden ook meestal de ambitie om van het ‘hokjesdenken’ af te komen, en wilden mensen met een mix van leeftijden, inkomens en beroepen verenigen in een sociale groep. [4]

Behalve dat het traditionele gezin niet meer door iedereen geambieerd werd, was men in ‘Woonvormen’ ook kritisch over de nieuwe kaders van de verzorgingsstaat die door de overheid waren georganiseerd als sociaal vangnet. Die leidden namelijk tot een ‘medikalisering en psychologisering van de sociale kontrole’. [5] “De losmaking van het gezin uit de kontrole door familie, buurt en kerk is gepaard gegaan met een toenemende kontrole door professionele en grotendeels door de overheid betaalde instellingen zoals welzijnswerk, kinderbescherming, onderwijs, en (geestelijke) gezondheidszorg”. [6] En dan te denken dat dit in de jaren 80 al werd vastgesteld, nog voordat de privatisering en professionalisering in de jaren 90 deze desastreuze effecten zouden vermenigvuldigen!

De woongroepen uit de jaren 70-80 waren niet zozeer een protest tegen de ‘burgermansmaatschappij’ (zoals de communes) maar eerder een poging om een sociaal verband te vinden buiten de institutionele verbanden van de verzorgingsstaat; zij waren misschien zowel een product van als een reactie op de verzorgingsstaat. Woongroepen kunnen begrepen worden als “een maatschappelijke poging om te rekonstrueren wat er onder de hoede van de verzorgingsstaat verloren is gegaan: de verankering van individuen in sociale, gereglementeerde en vaak hiërarchisch funktionerende sociale verbanden.” [7] De woongroep was een nieuw organisatiemodel voor ‘het ontrafelde sociale leven’. [8] Het was een leefwijze die een rol kon spelen in “de rekonstruktie van het sociale” en werd in die zin gezien als onderdeel van een “politieke strijd”. Dat gevoel van ontrafeling, van vastigheid die verloren is gegaan, is misschien ook een verklaring voor de nostalgie in de jaren 70 naar het landelijke, rustieke, folkloristische en historische.

De meeste woongroepen bewoonden bestaande (grote) panden. Speciaal voor het doel ontworpen nieuwbouwprojecten zoals die in Denemarken onder de noemer ‘co-housing’ populair waren, bestonden in Nederland nog niet. Maar Saskia Poldervaart had gelijk: vooral voor vrouwen was het een aanlokkelijk concept. Een Nijmeegse huisvrouw, Lies van den Donk-Dooremaal zette in juli 1969 een advertentie in de krant met de vraag: “wie ontwerpt een wooneenheid met een centrale keuken, een eetzaal, een wasserij, een kindercrèche, studieruimte, gezamenlijk te gebruiken logeerkamers, en daarboven of daaromheen eigen kleine wooneenheden voor elk gezin: een woonkamer, wat slaapkamers, een piepklein keukentje, een douche en een toilet?” [9] Dit zette een beweging in gang waarbij verspreid over heel Nederland groepen mensen zich gingen inspannen om gemeenschappelijk wonen projecten te realiseren. In 1971 werd dat geïnstitutionaliseerd met de oprichting van de Landelijke Vereniging Centraal Wonen.

De Wandelmeent, Hilversum
De Wandelmeent, Hilversum. Bron: wandelmeent.nl

Het eerste voltooide project stond in Hilversum en heette (deze Centraal Wonen projecten kregen vaak een gezellige naam) De Wandelmeent. Het liet zien welke factoren nodig waren voor succes, zowel in het proces met de bewoners als in het realisatietraject. Architect was de ervaren Leo de Jonge, met een groot bureau in Rotterdam, die voor dit project gebruik kon maken van zijn goede connecties bij het ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening in het kabinet Den Uyl. Op dat moment was Marcel van Dam staatssecretaris en hij steunde het experiment van harte. Dat was cruciaal voor het realiseren van het sociale woningbouwproject (50 woningen), dat op veel punten afweek van de norm, de Voorschriften en Wenken en de (financiële) regels. Voor het intensieve en misschien soms wat omslachtige proces met vergaderingen en werkweekenden maakte Leo de Jonge een architect vrij, Pieter Weeda, die op no cure no pay basis in het project dook.

In 1977 trokken de bewoners in De Wandelmeent, een voorbeeld van een nieuwe samenlevingsvorm als alternatief voor het traditionele gezin. In het ontwerp werd dat goed zichtbaar: het project was ontworpen als een straatje waaraan clusters van zelfstandige woningen liggen in vijf verschillende typen en grootten, geschikt voor alleenstaanden, gezinnen met drie kinderen en alles ertussen in. De bewoners deelden allerlei gemeenschappelijke ruimten. Tegenwoordig is de Wandelmeent is nog steeds populair en succesvol. [10]

Woongroepen in Groeikernen

Er bestaan allerlei verschillende vormen van woongroepen. De meest voorkomende is die waarin de bewoners elk een zelfstandige kamer of woonruimte hebben en daarnaast bepaalde ruimtes delen, zoals een woonkamer, keuken, activiteitenruimte of tuin. Onder de namen co-housing en Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO) vinden we talloze hedendaagse initiatieven die varianten zijn op de woongroep van weleer.

Hoewel de overheersende woonvorm in de Groeikernen toch wel bestond uit de eengezinswoning voor ‘het kerngezin’, vader, moeder en kinderen, werden er ook enkele complexen gebouwd voor en soms door woongroepen. Ze werden soms ook gezien als een oplossing voor de ‘New Town blues’ waar met name vrouwen last van kregen die naar de uitbreidingswijken of nieuwe steden verhuisden: “Door het sociale isolement in het huishouden ten gevolge van gedwongen mobiliteit van de kostwinners in loonarbeid en de moderne slaapstedenbouw, en door de daling van het aantal kinderen per moeder (kinderverzorging is daardoor slechts enkele jaren een fulltime taak), is de huishoudelijke arbeid steeds minder een levensvervulling geworden voor vrouwen.” [11]

Je zou verwachten dat er van een Groeikern, zo’n omgeving met vooral gezinnen, weinig aantrekkingskracht uitgaat voor mensen die juist voorbij het traditionele gezin een sociaal verband willen opbouwen en die politiek bewust zijn. Voor hen moet de Groeikern toch welhaast een te vermijden plek zijn en de burgerlijkheid ervan een te overwinnen obstakel. De woongroep Fokkesteeg in Nieuwegein kent dat imago van de Groeikernen en adverteert zichzelf als volgt: “Wonen in Nieuwegein, kan dat leuk zijn?” Om vervolgens te antwoorden met de uitzonderingen die de regel ‘in-de-Groeikern-wonen-alleen-saaie-gezinnetjes’ bevestigen: “Ja zeker! Behalve de twee oude dorpskernen Jutphaas en Vreeswijk kent Nieuwegein ook het Gemeenschappelijk Wonen-Project. Een woonproject waar je je buren kent en waar gezamenlijk activiteiten worden ondernomen.” [12]

Almere

Een van de eerste gemeenschappelijk wonen projecten in de Groeikernen werd in 1978 gebouwd aan de rand van Almere-Haven in de buurt De Marken. Het project, ontworpen door VDL-architecten, werd ‘de Redemark’ gedoopt. [13] De projectarchitect raakte zo overtuigd door het groepsproces dat hij er zelf ging wonen. Het ontwerp bestaat uit een vijftigtal met hout beklede rijtjeswoningen rondom een halfronde tuin en een autovrij pad. Een grote houten ‘schuur’ was de gemeenschappelijke ruimte, het Praathuis. De woningbouw was niet bijzonder experimenteel, maar er was wel een energiebesparende warmtepompinstallatie toegepast die een noviteit was. [14]

Aan de andere kant van Almere-Haven, in de buurt De Wierden, werd in 1984 De Hoekwierde geopend, een woongroep van hetzelfde type. [15] In dit geval ging het om ongeveer 20 huurwoningen van uiteenlopende soort en grootte, aan een autovrij groen straatje (de ‘boulevard’) waaraan ook alle gemeenschappelijke voorzieningen liggen: een collectieve zaal en eetkeuken, wasruimte, bergingen, fietsenstalling, een goed geoutilleerde werkplaats en een tuin. De collectieve ruimtes werden casco opgeleverd en de bewoners voltooiden de bouw zelf.

>> Promotiefilm van De Wierden, Almere Haven: www.youtube.com

Doorsnede van de Hoekwierde
Doorsnede van de Hoekwierde. Bron: www.hoekwierde.nl
Gemeenschappelijke ruimtes in de Hoekwierde, o.a. een werkplaats, moestuin, huiskamer en fietsenhok. Bron: www.cwdewierden.nl
Gemeenschappelijke ruimtes in de Hoekwierde, o.a. een werkplaats, moestuin, huiskamer en fietsenhok

De woonkamers van de woningen liggen bijna een meter hoger om de privacy te waarborgen; “van Hertzberger geleerd” zei de architect Thijs Gerretsen, die ook initiatiefnemer was van dit project. De bewoners waren verenigd in de vereniging Centraal Wonen ‘De Wierden’, maar een woningbouwvereniging was betrokken om sociale huurwoningen te kunnen realiseren. De bewoners wilden een mix van mensen opnemen, maar dat ging niet zomaar: overheidstoestemming was nodig om ook hogere inkomens hier te laten wonen. Door die huishoudens een hogere bijdrage te laten betalen voor de gemeenschappelijke voorzieningen ontstond zoiets als ‘wonen naar draagkracht’ en was de beoogde mix van inkomens gelukt. De toestemming werd verleend. De Almeerse context was woongroepen gunstig gezind: de RIJP [16] reserveerde in de planvorming ruimte voor ‘groepsbouw’ en de woningbouwverenigingen wilden graag meer in overleg met de bewoners opereren. [17]

Spijkenisse

In Spijkenisse werd in 1983 een project opgeleverd, ontworpen door de Utrechtse architect Bertus Mulder. Het was een groep van tien losse gebouwen voor woongroepen (elk zo’n 12-16 mensen), gemengd met gewone eengezinswoningen om een geïsoleerd ‘Centraal Wonen-eiland’ te voorkomen. De woongroepen deelden samen een gebouwtje dat ‘De Tent’ werd genoemd en waar gegeten, gemusiceerd of gefeest kon worden.

Toen Mulder in 1984 zijn zojuist opgeleverde Centraal Wonen project publiceerde in tijdschrift Bouw, moest hij concluderen dat een dergelijk project op dat moment al niet meer mogelijk zou zijn. Dat gold vooral voor het intensieve voorbereidingstraject waarbij zowel de eigenaren van de premiekoopwoningen als de woongroepbewoners inspraak hadden volgens een speciaal ontworpen inspraakmethode. Uitkomsten daarvan waren bijvoorbeeld de keuze voor de architect, de indeling van de plattegronden en de keuze voor woningscheidende wanden die verwijderd konden worden, waardoor de indeling flexibeler werd. In 1984 had de economische crisis echter toegeslagen en was er volgens Bertus Mulder een ‘tendens om verworvenheden uit de voorbije jaren weer af te schaffen’ met als gevolg dat het ’aantal koopwoningen dat ‘kant-en-klaar’ wordt aangeboden stijgt’. [18]

Centraal Wonen Project in de wijk De Hoek, Spijkenisse
Centraal Wonen Project in de wijk De Hoek, Spijkenisse. Bron: Streekarchief Voorne Putten

Anno 2021 functioneren in Spijkenisse nog slechts drie van de tien gebouwen als onderkomen voor woongroepen, in de overige gebouwen zijn door de woningbouwvereniging die eigenaar is urgente woningzoekenden geplaatst die geen behoefte hebben aan het leven in een woongroep. Ook De Tent is niet meer uitsluitend voor de woongroepen, maar voor de buurt in gebruik genomen door de woningbouwvereniging. [19]

Lelystad

Ook in Lelystad bevindt zich een Centraal Wonen project, Hestia. Naar verluidt werd het idee voor de woongroep in 1979 bedacht aan de bar van het Lelystadse vrouwencafé door ene Margreet en een vriendin. [20] Het omvat 32 woningen met een gemeenschappelijke ruimte rondom een grote tuin. Als je er langs zou rijden valt het niet op als iets bijzonders: de eenvoudige rijtjeswoningen zijn in witte betonsteen uitgevoerd, met wat blauwe accenten zoals zoveel woningen uit die tijd. De schrijver en ex-Lelystedeling Joris van Casteren heeft in 2000 over (de teloorgang van) dit project geschreven. Als je hem moet geloven, was de woongroep in het begin van deze eeuw nog slechts een schim van zichzelf. Bij de opening in 1987 leek het wel een commune, compleet met maatschappelijke kritiek en vrije seks, maar nu is het bewustzijn over milieu en politiek vrijwel afwezig. “De kritische alternatievelingen, op wie gemeenschappelijk wonen altijd aantrekkingskracht had, zijn in Lelystad lang geleden met de noorderzon vertrokken. […] Maatschappelijke betrokkenheid is de bewoners van nu vreemd.” [21]

Misschien nog vreemder dan het verschijnsel dat mensen onenigheid of ruzie met elkaar krijgen of dat sociale verbanden verwateren, is het feit dat veel van de woongroepen van destijds nog steeds goed functioneren. Maatschappelijke revolutie staat misschien niet meer hoog in het vaandel maar voor veel woongroepen gold dat ook in de jaren 80 al niet als belangrijkste drijfveer. Wat dan wel? Bewoners wilden op een ongedwongen manier met gelijkgestemden samenwonen, ze wilden meer mogelijkheden hebben voor hun hobby’s of (sociale) activiteiten door de beschikbaarheid van ateliers, theater, muziekruimte of werkplaats, of ze verlangden een dorpsere omgeving voor hun kinderen. Nog steeds zijn dit bekende thema’s bij woningzoekenden. Het is interessant en leerzaam om te zien hoe goed veel woongroepen het eraf gebracht hebben in de afgelopen 40 jaar.

Purmerend

Het WoonKollektief Purmerend (WKP) is een van de projecten die het nog steeds goed doet. Het was een initiatief van PvdA politici en werd in 1985 gebouwd door de Gemeentelijke Woningdienst van Purmerend [22] die tweederde van de woningen in het complex bezit; WKP bezit zelf een derde van de woningen die in de sociale sector vallen. [23]
De structuralistische architect Jan Verhoeven ontwierp een complex met tien woongroepen, ieder met zeven woningen en z’n eigen gemeenschappelijke ruimte met keuken. De grote tuin waaromheen de woningen in een hoefijzervorm staan gegroepeerd, wordt gemeenschappelijk onderhouden. In de statuten zijn destijds zaken geformuleerd als dat het kollektief ‘actief beoogt het creëren van een leefomgeving met ruimte voor diversiteit en respect voor het omgaan met natuurlijke hulpbronnen. Bevorderen van goed ’huisvaderschap’ van de leden voor de leefomgeving, het leveren van een bijdrage aan emancipatie.’ [24] Het kollectief is nog steeds actief, organiseert vele activiteiten en nieuwe bewoners worden gemeenschappelijk gekozen.

WoonKollektief Purmerend, naar ontwerp van architect Jan Verhoeven. Bron: Google Earth
WoonKollektief Purmerend, naar ontwerp van architect Jan Verhoeven. Bron: Google Earth
Binnenterrein Woongroep-Purmerend
Binnenterrein Woongroep-Purmerend. Foto INTI

De architectuur van Jan Verhoeven is geïnspireerd door de Amsterdamse School; elke cluster is ondergebracht in een volume dat eruit ziet als een uitvergroot huis, met een groot zadeldak waarachter de appartementen voor alleenstaanden zijn ondergebracht. Een centraal deel van de gevel is met hout bekleed. De details zijn kleurrijk; de boeiboorden zijn rood, dakgoten geel en de kozijnen verschillende kleuren blauw geschilderd. Waar de hoefijzervorm de bocht om gaat is de verbinding gemaakt door halfronde volumes van lichtblauw en geel. De achterzijde aan de tuinkant is kleurig en licht en bevat alle balkons.

Nieuwegein

De grootste woongroep van Nederland en zelfs van Europa werd in het centrum van de wijk Fokkesteeg in Nieuwegein geopend in 1982. Hier zijn maar liefst 23 woongroepen verenigd rond drie groene binnenhoven. De woningen zijn in 2012 gerenoveerd door DUS architecten, opnieuw in een participatief traject en deels programmatisch aangepast, bijvoorbeeld door ook koopwoningen op te nemen. Ook werden kleurige gevels toegepast, waardoor het voorheen onopvallende project plotseling uit het straatbeeld springt.

>> Korte film met toelichting woongroep Nieuwegein: www.youtube.com

Toekomstige bewoners denken mee over het ontwerp van de woongroepen in Nieuwegein. Bron: www.academia.edu
Toekomstige bewoners denken mee over het ontwerp van de woongroepen in Nieuwegein. Bron: www.academia.edu
De gemeenschappelijke winkel. Bron: www.academia.edu
De gemeenschappelijke winkel. Bron: www.academia.edu
Woongroepen rond een collectieve binnentuin. Bron: www.academia.edu
Woongroepen rond een collectieve binnentuin. Bron: www.academia.edu

De renovatie was broodnodig, want niet alleen sociaal, maar ook bouwtechnisch was dit een experimenteel project. Sommige van die bouwexperimenten waren er debet aan dat de woningen in 40 jaar volledig uitgewoond waren. Vooral de -op papier- mooie vinding om de indeling van het interieur flexibel te maken, bleek al snel niet te werken. Voor elke woongroep kwam destijds een vrachtwagen voorrijden met daarin Bruynzeel pakketten met houten frames en betimmering, om daarmee kamerwanden in elkaar te zetten die ook makkelijk verplaatst konden worden. De wanden hadden echter een vreemde plek voor de elektriciteit en wandcontactdozen direct onder het plafond. De aansluiting van het frame op de vloer en het plafond liet qua afdichting te wensen over en de woningen leken daardoor op een ‘gammele camping’. Bovendien werden de wanden door de bewoners nauwelijks verplaatst, maar alleen weggehaald; uiteindelijk belandden ze in de container. Het project had veel experimentele kanten en dit deel mislukte dus duidelijk. [25]

Flexibel Brynzeel systeem om wanden te bouwen en makkelijk te verplaatsen. Let op de contactdozen aan het plafond. Bron: www.academia.edu

Maar het sociale deel van het experiment mislukte niet. Oorspronkelijk hadden 175 mensen zichzelf georganiseerd, een woningcorporatie (Jutphaas) uitgezocht en een architect ingehuurd, Philip (Flip) Krabbendam. De architect, Flip Krabbendam, was zeer betrokken en groeide uit tot een expert op het gebied van gemeenschappelijk wonen. Hij was ook de vormgever van het intensieve participatietraject, dat een schijnbaar oneindige reeks workshops en werkweekenden omvatte.
De groep kwam niet puur voor de gezelligheid of de sociale cohesie bijeen, maar was ook politiek idealistisch: men wilde het gezin als instituut omverwerpen en een nieuwe sociale structuur opbouwen. Daartoe waren er uitgebreide gemeenschappelijke voorzieningen opgenomen: een café, feestzaal, creche, eethuis en een winkeltje. Die laatste voorziening is inmiddels verdwenen en de harde ideologische kantjes van het zoeken naar een nieuwe samenlevingsvorm zijn er inmiddels af, de links-politieke kant is verdwenen. De bewoners vinden het nu vooral gezellig en waarderen het groepswonen.

Het succes van dit project in Nieuwegein lijkt sterk bepaald te worden door het feit dat de bewoners de ballotage van nieuwe bewoners zelf doen. Dat voorkomt dat de gemeenschappelijkheid verwatert, zoals bij andere projecten, waar bijvoorbeeld een woningbouwvereniging de woningen toewijst. Want ook voor woningcorporaties was de woongroep een nieuw fenomeen waarmee ze niet ogenblikkelijk vloeiend konden omgaan. De neiging was sterk om urgente woningzoekers in de sociale woningen in een woongroep te plaatsen, ook al paste de persoon niet binnen de doelstellingen van de woongroep; er wordt immers wel van je gevraagd om een aantal taken te verrichten voor het collectief en daar moet je wel zin in hebben.

Natuurlijk ontstonden er heel wat fricties in de woongroepen. Ironisch genoeg was uitgerekend Saskia Poldervaart, de feministe die de woongroep bepleitte als een bijdrage aan de vrouwenemancipatie, één van de personen die moeilijkheden kreeg met haar medebewoners. Ze woonde 21 jaar lang in een Amsterdamse woongroep die zich tot haar verdriet niet ontwikkelde naar een anti-autoritaire, maar naar een autoritaire structuur. Uiteindelijk werd ze in 1998 door haar medebewoners uit haar huis gezet via een rechtszaak. Haar wrange verhaal werd opgetekend door Joris van Casteren. Toch bleef ze een believer: ’Het aantal woongroepen is niet meer dan in de jaren zeventig. Toch vind je er in Amsterdam nog zo’n drieduizend en in Nijmegen nog wel meer. Het zal blijven als kritiek op de beperkte tweerelatie. Niet van: de kinderen van de buren kunnen doodvallen. Dat is typisch deze tijd, no-nonsense en minder gemeenschappelijk. Er zijn er nog velen die een alternatief willen voor het wonen in gezinsverband. Het gezin functioneert onbevredigend, je ziet het aan de echtscheidingen en neurosen die ontstaan.’ [26]




[1Saskia Poldervaart (1945-2011) was een van de eerste Dolle Mina’s, stond aan de wieg van de genderstudies in Nederland en combineerde feminisme met een communistische positie en een activistische praktijk.

[2Tony Weggemans, Saskia Poldervaart en Harrie Jansen (red.), Woongroepen. Individualiteit in groepsverband, Het Spectrum, 1985

[3Tony Weggemans, Saskia Poldervaart en Harrie Jansen (red.), Woongroepen. Individualiteit in groepsverband, Het Spectrum, 1985

[4Philip Krabbendam, Cohousing, how can it be done?, 2021

[5Tony Weggemans, Saskia Poldervaart en Harrie Jansen (red.), Woongroepen. Individualiteit in groepsverband, Het Spectrum, 1985, p.60

[6Tony Weggemans, Saskia Poldervaart en Harrie Jansen (red.), Woongroepen. Individualiteit in groepsverband, Het Spectrum, 1985, p.56

[7Tony Weggemans, Saskia Poldervaart en Harrie Jansen (red.), Woongroepen. Individualiteit in groepsverband, Het Spectrum, 1985, p.75

[8Tony Weggemans, Saskia Poldervaart en Harrie Jansen (red.), Woongroepen. Individualiteit in groepsverband, Het Spectrum, 1985, p.75

[10Al in 1991 constateerde Beatrice Kesler in haar proefschrift dat de Centraal Wonen projecten door regelgeving op het gebied van de sociale woningbouw en de huursubsidies dreigden onbereikbaar te worden voor de lage inkomens en bijv. bijstandsmoeders voor wie deze woonvorm juist zoveel voordelen zou hebben. Er zijn echter nu nog steeds tientallen bij Centraal Wonen aangesloten projecten in Nederland en vele verwante projecten die co-housing worden genoemd. Kessler omschrijft echter dat veel woningcorporaties huiverig waren om aan een Centraal Wonen project te beginnen, naar haar zeggen omdat jongeren en vrouwen in dergelijke organisaties slecht of niet vertegenwoordigd waren. Beatrice Kesler, Centraal Wonen in Nederland. Een onderzoek naar bewonerservaringen en sociaal-ruimtelijke voorwaarden, 1991

[11Tony Weggemans, Saskia Poldervaart en Harrie Jansen (red.), Woongroepen. Individualiteit in groepsverband, Het Spectrum, 1985, p.61

[14De woongroep bestaat nog steeds maar de warmtepompinstallatie is niet meer in gebruik.

[16De Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders (RIJP) was belast met de bouw van nederzettingen en de inrichting van de polders.

[17Interview met architect Thijs Gerretsen: www.hoekwierde.nl

[18Bertus Mulder. ‘Centraal Wonen te Spijkenisse.’ Bouw no.17, 1984, p.28-30

[19Interview door de auteur met bewoners van het eerste uur.

[20Joris van Casteren, Stofnesten. De resten van de woongroepbeweging, De Groene 12 april 2000, https://www.groene.nl/artikel/stofnesten

[21Joris van Casteren, Stofnesten. De resten van de woongroepbeweging, De Groene 12 april 2000, www.groene.nl/artikel/stofnesten

[22Tegenwoordig: Intermaris.

[26Joris van Casteren, ‘Woongriep’, De Groene Amsterdammer nr.50, 9 december 1998, www.groene.nl/artikel/woongriep

-->