| | | | | | | |

Waar zijn onze Groeikernen gebleven?

Deze tekst is onderdeel van het essay "Een onvoltooid project.".

Hoorn, Alkmaar, Purmerend, Lelystad, Almere, Huizen, Haarlemmermeer, Nieuwegein, Houten, Duiven/Westervoort, Zoetermeer, Capelle aan den IJssel, Hellevoetsluis, Spijkenisse en Helmond zijn weliswaar niet de spannendste of de meest populaire steden in Nederland, maar ze bestaan wel en er wonen samen 1.5 miljoen mensen. Ze zijn het resultaat van een zelfs voor Nederland buitengewoon ambitieuze, coherente en bovendien effectieve plannings- en bouwgolf, van nog geen vijftig jaar terug.

Als we echter het standaardwerk over de Nederlandse stedenbouw en ruimtelijke ordening, ‘Ruimtelijke ordening: van grachtengordel tot Vinex wijk’ van Hans van der Cammen en Len de Klerk (2010), erop naslaan, zijn ze nergens te vinden. [1] In de inhoudsopgave noch in de index vinden we ‘groeikern’, ‘overloopstad’, ‘groeipool’ of één van de vele synoniemen ervan, evenmin als het beleidsdogma van de ‘gebundelde deconcentratie’ waar ze uit voortkwamen. Ook wordt de hierboven opgesomde reeks van steden niet aangehaald, beschreven of genoemd. Een heel hoofdstuk is verdonkeremaand uit de geschiedenis van de totstandkoming van Nederland! En daarmee hele delen van ons stedelijk landschap, de dagelijkse woon- en werkomgeving van bijna 10% van de Nederlandse bevolking, maar ook een cruciaal perspectief op de enorme ruimtelijke opgaven waar wij nu voor staan.

Dat het hier gaat om een bewuste excisie en niet om een veronachtzaming, blijkt uit de inhoudsopgave en index van de eerdere edities van dit boek, waarin -weliswaar zeer kritisch- uitvoerig wordt gesproken over de Groeikernen en het ruimtelijke ordeningsbeleid waar ze uit voortkwamen.

Als het boek ‘Ruimtelijke ordening’ zou zijn geschreven door theoretici of historici zouden we kunnen besluiten dat het hier gaat om een academische kwestie. Maar de auteurs van ‘Ruimtelijke ordening’, hebben zelf voor een belangrijk deel vormgegeven aan het Rijks en gemeentelijk beleid op het gebied van de ruimtelijke ordening in de jaren tachtig, negentig en daarna. Sterker nog, Hans van der Cammen was zelf één van de drijvende krachten achter de Vierde Nota over de Ruimtelijke Ordening (1988) en de nooit vastgestelde Vijfde Nota (2001). Als zodanig was hij verantwoordelijk voor de scherpe bocht die het Nederlands ruimtelijke beleid maakte vanaf het begin van de jaren tachtig, weg van de initiërende, sociaaldemocratisch geïnspireerde, grootschalige en gedétailleerde planning, en richting de faciliterende, marktgerichte, decentrale planning op hoofdlijnen.

H. van der Cammen en L.A. de Klerk, Ruimtelijke Ordening. De ontwikkelingsgang van de ruimtelijke ordening in Nederland, editie 1993.
H. van der Cammen en L.A. de Klerk, Ruimtelijke Ordening 1993
H. van der Cammen en L.A. de Klerk, Ruimtelijke Ordening. Van grachtengordel tot Vinex-wijk, editie 2003.
H. van der Cammen en L.A. de Klerk, Ruimtelijke Ordening 2003.

De auteurs van het boek hebben niet alleen de Groeikernen weggepoetst uit de historiografie, als ambtenaren waren ze instrumenteel in het ontmantelen van het Groeikernenbeleid. Het verwijderen van de Groeikernen uit het overzicht van de Nederlandse planning is daarmee het sluitstuk in een politiek project van vele decennia: de stichting van de neoliberale planningsconsensus, waarin de Groeikernen -als nationaal overheidsproject- niet passen.




[1Hans van der Cammen en Len de Klerk, ‘Ruimtelijke ordening: van grachtengordel tot Vinex wijk’ Utrecht, Het Spectrum, 2010

-->