Nergens functioneerde de Zweedse welvaartsstaat zo volmaakt als in Tensta en Rinkeby. Als vanzelf veranderden de bewoners er in ’goede, democratische burgers’. Tegenwoordig zijn het achterstandsbuurten waar Zweden liever niet komen. ’Pippi Langslet zeiden ze tegen me! Dat is toch niet normaal?’
In het smetteloze centrum van Stockholm neem ik op een ochtend de metro naar Tensta en Rinkeby. Tegenover mij zit een blonde Zweed in een donkerblauw pak. Ik vraag of hij ook naar Tensta en Rinkeby gaat. ‘Ben je gek?’ zegt de Zweed. Hij is op weg naar zijn werk in de buurt van het vliegveld.
Op het metrostation van Tensta stap ik uit. De roltrap komt uit in een overdekt winkelcentrum. Ik zie een Lidlsupermarkt en een elektronicazaak met ouderwetse computers. Een medewerker van halal slagerij Yusuf verjaagt vliegen met een stuk karton.
Naast het winkelcentrum is de sociale dienst gevestigd. Voor de deur staat een lange rij; twee gewapende beveiligers laten af en toe iemand binnen. ‘Messen en gereedschap zijn niet toegestaan,’ meldt een bordje op de deur.
Een kalende man in een trainingspak komt op mij af. Hij zegt dat hij een beroemde acteur uit Turkmenistan is. Uit zijn broekzak pakt hij een verfrommeld stuk papier waarop staat dat hij heeft gefigureerd in reclames van Scania en Nokia. Hij spuugt in een kam en haalt die door zijn haar. ‘Vind jij ook dat ik op De Niro lijk?’
Ik vraag de acteur uit Turkmenistan of hij weet waar het museum van Tensta is. Het is niet echt een museum, maar een modelwoning in de eerste systeembouwflat die in 1967 werd gebouwd. De modelwoning is ingericht zoals tevreden Zweedse bewoners destijds hun woningen inrichtten.
De acteur uit Turkmenistan heeft er nog nooit van gehoord. Maar zijn Somalische vriend Ahmed, eigenaar van restaurant Blue Moon, weet het ongetwijfeld. We lopen naar Blue Moon. ‘Ahmed is er niet,’ zegt een man die er de tafels boent. Ik neem afscheid van de acteur uit Turkmenistan. ‘Laat Hollywood weten dat ik beschikbaar ben,’ roept hij nog.
In 1964 lanceerden de Zweedse sociaaldemocraten het Miljonprogrammet. Binnen tien jaar moesten één miljoen nieuwe woningen worden gebouwd. Het Miljonprogrammet zou ‘goede, democratische burgers’ voortbrengen, schreven de sociaaldemocratische planners.
Hoewel Zweden een zeer uitgestrekt en dunbevolkt land is, werd voor hoogbouw gekozen. Net als de modernistische architect Le Corbusier geloofden de sociaaldemocraten dat er een ‘organische samensmelting’ zou plaatsvinden als burgers bij elkaar werden gestopt.
Alle huizen in het Miljonprogrammet moesten hetzelfde zijn, want in een klasseloze maatschappij is niemand beter dan een ander. De behoeften van een doorsneegezin werden berekend. De omvang van de woonkamer werd vastgesteld op twintig vierkante meter, die van de eerste slaapkamer op twaalf, die van de tweede en de derde op tien.
In 1966 werd ten noordwesten van Stockholm, op een militair oefenterrein dat het ministerie van Defensie had afgestaan, begonnen met de bouw van Tensta en Rinkeby, de eerste Miljonprogrammet buurten van Zweden. In een rationele, streng modernistische stijl verrezen grijze flats en portiekwoningen die volgens de architecten geloof in vooruitgang en technologie verbeeldden.
Wie in Tensta of Rinkeby een woning wilde, kwam op een wachtlijst te staan. Velen wilden hun krappe etage in het oude centrum van Stockholm inruilen voor een appartement in een van de complexen, die de architectonische bekroning vormden van de Zweedse welvaartstaat.
Ik ga de bibliotheek van Tensta binnen. ‘Wacht even,’ zegt medewerker Knud als ik informeer naar de modelwoning. Hij loopt naar een groep Somaliërs. Ze ruziën over wie de computer met internetverbinding mag gebruiken.
‘Dit is een bibliotheek,’ zegt Knud tegen de Somaliërs. ‘In een bibliotheek hoort het stil te zijn.’ Als hij terugloopt naar de balie, komt een Turk met een broodje kebab de bibliotheek binnen. ‘U denkt toch niet dat u dat hier kunt opeten?’
Knud zoekt het adres van de modelwoning op: Kämpingebacken 13. Ik ga de bibliotheek uit en volg een van het autoverkeer gescheiden voetpad met bosjes aan weerszijden. Kämpingebacken is een grijze flat van elf verdiepingen. Op de parkeerplaats staat een uitgebrande Volkswagen.
De centrale voordeur van de flat zit op slot. ‘Je moet een pasje hebben,’ zegt een meisje dat naar buiten komt. Ik glip naar binnen en stap in de lift. Nummer 13 is het eerste huis van de galerij op de tweede verdieping. De luxaflex achter de ramen is dichtgedraaid. Ik bel aan, niemand reageert.
In de woning ernaast woont een zekere Karadiki, die niet thuis is. Daarnaast woont Islam Nurul; hij durft zijn voordeur niet open te doen. ‘Wat wilt u?’ vraagt hij door de brievenbus. ‘Weet u iets van de modelwoning?’ vraag ik. ‘Ik ben hier niet geboren,’ zegt Nurul.
Naast Nurul woont Hussain Asaad. Hij heeft een blauw oog en krassen op zijn voorhoofd. Zonder iets te zeggen doet hij de deur weer dicht. Op de hoek naast Asaad woont een oude Afrikaanse vrouw. Ze is blind aan één oog en kauwt op een bruine substantie. ‘Modelwoning? Wat is modelwoning?’
Ik ga Kämpingebacken uit en loop naar een andere flat. Aan de achterzijde hebben bewoners van de benedenverdieping hun tuin. Alle tuinen zijn verwaarloosd, op eentje na. In die tuin staat een appelboom en groeien aardbeiplanten. De bewoonster, Ceres Sandström, zit op een bankje.
‘In Tensta lijkt niemand te weten wat een tuin is,’ zegt Sandström. Elke ochtend raapt ze de troep op die haar bovenburen van het balkon naar beneden gooien. Soms stapt iemand haar tuin in om appels en aardbeien te plukken. Van de modelwoning heeft ze gehoord. ‘Ik heb er nog nooit iemand naar binnen zien gaan.’ De Volkswagen is een week geleden in brand gestoken; elf keer eerder vloog dit jaar op die parkeerplaats een auto in brand.
Sandström groeide op in een nette buurt in het zuiden van Stockholm. Ze kreeg een baan als maatschappelijk werker in Tensta en wilde zich vestigen te midden van haar doelgroep. De idealen uit het ontwerp van de buurt spraken haar aan.
‘Van de idealen komt weinig meer terecht,’ zegt Sandström. In de gezamenlijke wasruimte in de kelder van de flat, een collectieve voorziening ter bevordering van sociale contacten, stelen bewoners kleren van elkaar. Er is een elektronisch slot aangebracht en binnenkort worden er camera’s opgehangen.
In 1970 verscheen het boek Rapport Tensta, waaruit bleek dat het leven in de sociaaldemocratische modelbuurt minder aangenaam verliep dan verwacht. De bewoners woonden in een permanente bouwput, de verschillende woningcorporaties die bij de bouw waren betrokken, werkten in hun eigen tempo. Vrachtwagens zorgden voor gevaarlijke situaties en deden het voordeel van het gescheiden verkeerssysteem teniet. De metrolijn was niet af: die zou pas in 1975 klaar zijn. Forensen zaten meer dan een uur in propvolle bussen om het centrum van Stockholm te bereiken. Aan winkels, scholen, crèches en huisartsenposten was een groot tekort.
De conservatieve partij, die in 1973 na 44 jaar sociaaldemocratisch landsbestuur aan de macht kwam, noemde Tensta en Rinkeby symbolen van ‘achterhaalde en mislukte linkse ambities’. Een eerste groep pioniers vertrok uit de buurten. Een tweede groep vertrok toen de economie aantrok en veel werkende Zweden in de gelegenheid waren een eigen huis te kopen.
In de grijze flats en portiekwoningen van Tensta en Rinkeby vestigden zich immigranten die in de jaren zeventig het welvarende Zweden ontdekten. De immigranten gingen niet naar inspraakavonden en deden niet mee aan buurtactiviteiten. Ze klopten hun tapijt uit op het balkon en hingen schotelantennes aan de gevel.
Jongeren uit de ene flat begonnen te vechten met jongeren uit de andere flat. Als de politie kwam, vormden ze één front. Ze bekogelden bussen met stenen en staken auto’s in brand. Nog meer Zweden vertrokken.
Tegenwoordig is meer dan 90 procent van de bewoners van niet-westerse herkomst. Nergens in Stockholm zijn de huren zo laag. De werkloosheid bedraagt 50 procent. Een baan is er nauwelijks te vinden; wie elders solliciteert, kan beter verzwijgen dat hij uit Tensta of Rinkeby komt. Niet langer verheffen de Miljonprogrammetbuurten de bewoners: ze plaatsen hen op achterstand.
De volgende dag ontmoet ik in Rinkeby een ouder Zweeds echtpaar, Bengt en Helga. Ze wonen elf jaar in Rinkeby. ‘Het is fijn dat hier geen trappen zijn,’ zegt Bengt, die een boodschappentas op wieltjes achter zich aan trekt. ‘Maar het is raar om in je eigen land een minderheid te zijn.’
Helga zegt dat ik naar Bärkingeplan in Tensta moet gaan. ‘Daar hebben de Zweden het nog voor het zeggen,’ zegt Bengt. ‘Vraag naar Larsson en zeg dat je ons hebt gesproken.’
In Bärkingeplan staan grondig gerenoveerde portiekflats. Op het beton is een zalmkleurige coating aangebracht, de centrale voordeuren zijn van glazen puien voorzien. De ramen zijn gelapt, auto’s staan lijnrecht in de parkeervakken.
Ik bel aan bij Larsson, maar krijg geen gehoor. Larssons buurvrouw snoeit de heg. ‘Volgens mij is hij gewoon thuis,’ zegt ze. Larsson verschijnt op het balkon. ‘Ik zat op het toilet.’
Als ik begin over de buurt, zegt Larsson dat hij er niet over wil praten. ‘Ik wil geen proces wegens racisme aan mijn broek.’ Hij gaat Bengt en Helga bellen. ‘Ze moeten mijn naam niet nog eens noemen.’
Een oudere Zweedse man komt aangelopen met nordic walking-stokken in zijn hand. Het is Bert Holmquist (70), die vanaf het begin in Tensta woont. Hij zet de stokken tegen een muurtje en wist het zweet van zijn gezicht.
‘Dit is zo’n beetje de laatste plek in Rinkeby en Tensta die nog op orde is,’ zegt Holmquist. Bärkingeplan stelt strenge eisen aan zijn bewoners. De immigranten die er de afgelopen jaren zijn komen wonen, worden scherp in de gaten gehouden.
Een Turkse bewoner die een schotelantenne aan zijn gevel wilde bevestigen, kreeg een advocaat op zich afgestuurd. Holmquist betrapte een Somaliër in de gemeenschappelijke wasruimte. ‘Hij deed de was voor Somaliërs uit andere buurten, waar het gebruik van de wasruimte niet gratis is.’
Als Holmquist ziet dat iemand zijn auto op de stoep parkeert, belt hij met parkeerbeheer om te zorgen dat er een bekeuring wordt uitgeschreven. ‘Die bekeuringen worden verscheurd en op straat gegooid.’ Volgens Holmquist is het ‘de mediterrane mentaliteit’, die tot dit soort wantoestanden leidt.
’s Middags heb ik een afspraak met rapper Adam Tensta (27), die eigenlijk Adam Momodou Taal heet. Twee jaar geleden werd hij beroemd in Zweden met het album It’s a Tensta Thing, waarop hij zingt over drugshandel en het keiharde straatleven in zijn buurt.
We zitten op een bankje voor de flat waar hij opgroeide. In 1982 kwam zijn Zweeds-Finse moeder in deze flat in Tensta wonen. Ze werkte als caissière in de supermarkt. Haar relatie met een Tunesiër, waaruit Adams halfbroer werd geboren, was voorbij. In een discotheek kwam ze een Gambiaan tegen, van wie ze zwanger werd. De Gambiaan was verslaafd aan heroïne. Vlak voor Adams geboorte werd hij in Italië opgepakt voor drugssmokkel en belandde er in de cel. Adam Tensta wijst op een grasveldje waar hij speelde met Iraanse, Turkse en Chileense jongens uit de flat. Zweden woonden er niet. In zijn klas zaten wel twee Zweedse kinderen. Die werden door hun ouders van school gehaald toen ze de straattaal van hun klasgenoten na begonnen te praten.
Adams broer was goed in basketbal. Hij raakte gefrustreerd toen een gerenommeerde club hem niet wilde selecteren. Die avond nam hij met jongens uit de buurt de metro naar het centrum en beroofde een Zweed.
Adam was een slimme jongen. Hij volgde lessen aan een particulier gymnasium in het zuiden van Stockholm, waar hij de enige kleurling was. ‘Ze keken naar mij alsof ik een zeldzame diersoort was,’ zegt Adam Tensta.
In de metro op weg naar huis schreef hij een liedje over zijn buurt. Hij leende een keyboard van een vriend en zette het liedje op internet. Het sloeg aan en werd onder jongeren in Miljonprogrammetbuurten in heel Zweden een hit. Adam Tensta zette nog meer liedjes op internet en trad op in het voorprogramma van bekende artiesten als Jay-Z en Youssou N’Dour.
We gaan de flat in en betreden het appartement waar hij opgroeide. Zijn moeder is verhuisd naar een andere buurt. Adam Tensta heeft de woning omgebouwd tot studio. Hij gaat achter de draaitafel staan en laat nummers van zijn volgende album horen.
Buiten regent het. Er liggen plassen op het dak van het winkelcentrum. In dat winkelcentrum kwam hij laatst zijn vader tegen, die nog steeds heroïne gebruikt. Hij wenste zijn zoon geluk met zijn succes en vroeg hem wat geld te leen.
Die avond ga ik op pad met Faid Issa (23), een Somalische jongeman die de organisatie Love Tensta heeft opgericht. Faid wil jongeren uit de buurt in contact brengen met de Zweedse maatschappij. Hij organiseert uitstapjes naar Zweedse musea en andere bezienswaardigheden. Tijdens die uitjes worden gesprekken met autochtone Zweden aangeknoopt. ‘Op die manier ontstaat wederzijds begrip,’ zegt Faid. Hij denkt dat het beroerde imago van Tensta daardoor zal verbeteren.
Momenteel komt van imago verbeteren niet veel terecht. In Rinkeby vonden onlangs nog rellen plaats. Boze jongeren staken een school en auto’s in brand nadat een agent in de lucht had geschoten. Toen de rellen naar Tensta dreigden over te slaan, ging Faid met vrijwilligers van zijn Love Tensta-organisatie de straat op om autobanden en andere barricades van de weg te slepen.
Vanavond is het rustig in de buurt. Op een plein achter het winkelcentrum is een buurtfeest gaande. Er wordt gevoetbald, gebasketbald en muziek gedraaid. Faid spreekt een dronken Tanzaniaanse jongen aan. ‘Ken je Love Tensta? Kom gewoon een keertje langs. Dan vertel ik je meer.’
We lopen verder. Faid zegt dat er wel eens om hem wordt gelachen. Jongeren noemen hem ‘de weldoener’ of ‘de profeet’. ‘Misschien ben ik een idealist,’ zegt Faid. ‘Dan is dat maar zo.’
Voor de flat aan Krällingegränd, waar Faid opgroeide, komen we een Zweeds meisje in een minirokje tegen. Ze heeft vlechten en is zwaar opgemaakt. Het is Angelica Broman (19), het vroegere buurmeisje van Faid. Ze vertelt dat ze op bezoek is bij haar oma, een van de laatste Zweden in de buurt. ‘Komen jullie mee naar binnen?’
Angelica’s oma woont op de bovenste verdieping. In de woonkamer staat een kast vol klederdrachtpoppen en porseleinen beeldjes. Puffend staat Angelica’s oma op uit haar stoel en zet de televisie uit. ‘Wie is dat?’ vraagt ze aan Angelica. ‘Dat is Faid. Hij woonde tegenover ons.’ Faid vertelt over zijn organisatie. ‘Veel Zweden hebben een negatief beeld van Tensta. Love Tensta probeert daar verandering in te brengen.’
‘Ik word gek van de Somaliërs,’ zegt Angelica’s oma. Onder haar en naast haar wonen Somaliërs. ‘Ze schreeuwen en ze slaan met de deuren.’ Volgens haar is door de Somaliërs de authentieke vuilstortkoker verstopt geraakt. ‘En de hele dag stoken ze een of ander goedje.’ ‘Wierook,’ zegt Faid, ‘een Somalische gewoonte.’ ‘Oma is astmatisch,’ zegt Angelica. ‘Ze kan er niet tegen.’
Angelica vindt dat Love Tensta iets aan het ‘oprukkende moslimfundamentalisme’ in de buurt zou moeten doen. Als ze in haar minirokje van de metrohalte naar haar oma loopt, schelden gesluierde moslima’s haar uit. ‘“Pippi Langslet” zeiden ze tegen me! Dat is toch niet normaal?’
Later die week vraag ik de directeur van een woningcorporatie hoe het komt dat meer dan 90 procent van de bewoners van niet-westerse herkomst is. ‘We zijn hier niet in Cambodja, of in Nederland,’ barst de directeur los. ‘In Zweden mogen mensen zich vestigen waar ze zich willen vestigen.’
De directeur gelooft niet dat de oorspronkelijke bewoners vanwege de immigranten zijn vertrokken. Volgens hem heeft dat met de modernistische bouwstijl te maken. ‘Die spreekt onvoldoende tot de verbeelding.’
Met zijn laptop projecteert de directeur beelden op de muur. We zien grauwe foto’s van bestaande woonblokken en straten in Tensta en Rinkeby. Daarna volgen schetsen van opgeknapte flats en straten, afkomstig uit het grootscheepse renovatieplan dat binnenkort van start gaat.
Op de schetsen schijnt de zon. Een blonde moeder loopt achter een kinderwagen en wuift naar haar echtgenoot, die arriveert in een stationwagen.
Deze serie kwam mede tot stand dankzij een bijdrage van het Stimuleringsfonds voor Architectuur en het International New Town Institute (INTI)