This is the fifth installment in Joris van Casteren’s series on New Towns across Europe. In this article from the fall issue of Hollands Diep, Van Casteren explores this Danish New Town and the people that call it home.
In new town Albertslund bij Kopenhagen vecht een groepje pioniers voor het behoud van de experimentele bunkerwoningen. In hun buurt wonen tegenwoordig vooral kansarmen, immigranten en de eerste vrouwelijke bankovervaller van Denemarken. ’Die mensen weten niks van het concept. We zijn vreemden in onze eigen buurt geworden.’
Op een grijze zondag loop ik met Signe door het uitgestorven winkelcentrum van Albertslund. Signe is een jonge new town-onderzoekster uit Kopenhagen die mij assisteert op deze missie. ‘Ik denk dat ik veel kan leren van deze ervaring,’ schreef ze in een mail.
Signe heeft contact gelegd met de projectleidster van een buurtverbeterproject. De projectleidster heeft er de afgelopen jaren alles aan gedaan om Albertslund, dat met een beroerd imago kampt, opnieuw op de kaart te zetten. Ze is blij met de komst van een Nederlandse journalist. Ze heeft namen doorgegeven van enthousiaste Albertslundbewoners met wie we zeker moeten praten.
In Albertslund is aan alles gedacht. Over de sluisjes in de sloot in het winkelcentrum zijn trappetjes voor eenden gelegd. Bij de ingang van het stadhuis is een haak aangebracht om een hondenriem aan vast te knopen, ‘hondenparkeerplaats’ meldt een bord.
Met Signe loop ik door het stadhuis, dat ook ’s avonds en in het weekeinde toegankelijk is. In de burgerzaal met lege loketten komen we een beveiliger tegen. Hij legt uit dat het stadhuis vanuit het ideaal van bestuurlijke transparantie altijd open is. ‘Een mooie gedachte,’ zegt de beveiliger. ‘Maar als ik hier niet patrouilleer, wordt de burgerzaal geplunderd.’
Signe vraagt naar bezienswaardigheden. De beveiliger zegt dat de ‘blomstergangen’, die het stadhuis verbindt met het bejaardenhuis, een aanrader is. We lopen naar de blomstergangen, waar een tropische temperatuur heerst. Er groeien sinaasappelboompjes en er staan bankjes. Op een van de bankjes rookt een oude man een shagje.
De oude man heet Jürgen, is 77 en werkte tot zijn pensionering bij een verzekeringsmaatschappij. Zijn vrouw ging er 22 jaar geleden vandoor en hij kocht een appartement in Albertslund. ‘Niet vanuit een of ander ideaal,’ zegt Jürgen. ‘Gewoon omdat hier iets te koop stond.’
Elke dag loopt Jürgen van zijn appartement naar de tropische gang met de sinaasappelboompjes. Als hij daar een tijdje heeft gezeten, gaat hij naar het bejaardenhuis, waar voor oudere buurtbewoners een warme maaltijd wordt geserveerd. ‘Wijn en bier zijn er spotgoedkoop.’ Signe vraagt of hij wel eens op vakantie gaat. ‘Hier in de gang is het warm genoeg,’ zegt Jürgen. ‘Daar hoef ik het vliegtuig niet voor in.’
We lopen naar de woonwijken van Albertslund. De woonwijken zijn verdeeld in kwartieren die naar dieren, bloemen of instrumenten zijn genoemd. Ze zijn met het centrum verbonden met fietsen voetpaden die van het autoverkeer zijn gescheiden. Overal staan wegwijzers en bordjes met gebodsen verbodsbepalingen.
De huizen van Albertslund lijken op bunkers. Ze hebben platte daken en zijn gebouwd in de vorm van een L. De muren aan de voorzijde, waar de voordeur is, hebben geen ramen. De achterzijde, waar de tuin zich bevindt, is met een standaardtype schutting aan het oog onttrokken.
In lange rechte rijen zijn de experimentele bunkerwoningen tegen elkaar aan gebouwd. Tussen de rijen zijn groenzones aangelegd. Auto’s komen niet bij de huizen; die blijven staan op centrale parkeerplaatsen met genummerde carports.
Kopenhagen groeide na de oorlog in rap tempo westwaarts. De uitbreidingswijken werden in de vorm van vingers aan een gespreide hand gebouwd, zodat de gebieden tussen de vingers groen zouden blijven. Aan een van die vingers werd in 1966 op vijftien kilometer van het stadscentrum van Kopenhagen begonnen met de bouw van Albertslund.
Net als de andere uitbreidingswijken werd Albertslund snel en met geprefabriceerde onderdelen gebouwd. Maar architect Peter Bredsdorff wilde dat Albertslund er anders uit zou zien. Het moest een buurt worden die je nergens ter wereld zag. Met veel grijs en bruin en blinde muren. Bredsdorff meende dat bewoners zelf voor kleur zouden zorgen.
De minimalistische bungalows vielen in de smaak bij jonge progressievelingen uit de krappe binnenstad van Kopenhagen. Met hun kleine kinderen verhuisden ze naar de fonkelnieuwe buurt, waar het zinderde van de socialistiche, anarchistische en communistische idealen.
Architectuurdelegaties uit de hele wereld kwamen het complex van experimentele bunkerwoningen bekijken. De Franse newtown-onderzoeker professor Pierre Merlin oordeelde in zijn studie Les villes nouvelles (1969) dat de tuinstadprincipes van gescheiden verkeersstromen en comfortabel wonen uitstekend waren toegepast. Maar de raamloze woningen vormden tezamen een extreem onvriendelijke en monotone aanblik.
In de jaren zeventig bruiste het in de gelijkgestemde buurt van de activiteiten. Er werden vrijmarkten gehouden en politieke manifestaties. In de groenzones vond openluchttheater plaats, amateurkunstenaars exposeerden op de pleintjes voor hun huizen.
Op de scholen werd antiautoritair lesgegeven; de nadruk lag op sociale vaardigheden en creatieve expressie. Iedereen was bevriend met iedereen. Onaangekondigd liepen bewoners bij elkaar naar binnen; niemand deed zijn deur op slot.
Tove Meyeling (70) woont aan het Ooievaarskwartier. Ze draagt een paars vest met een groen truitje eronder. Op de keukentafel ligt een folder over windenergie, aan de witte muren hangt abstracte kunst. Meyeling en haar man waren diep onder de indruk van Albertslund. Ze zegden de huur van hun huis op en verhuisden in 1967 naar de begeerde buurt. ‘Er heerste hier een vernieuwende moraal. Iedereen wilde daar deel van uitmaken,’ zegt Meyeling. Haar man studeerde politicologie en sociologie in Kopenhagen. Om de huur te kunnen betalen ging Meyeling in de bibliotheek van Albertslund aan de slag. De kinderen gingen naar de crèche, waar zelfredzaamheid werd gepredikt. Haar man werd na zijn studie journalist. Hij schreef artikelen voor het huisorgaan van een socialistische woningbouwcorporatie en publiceerde een informatief boek voor scholieren over de Hells Angels. ‘Dat Hells Angelsboek was zijn grote passie,’ zegt Meyeling.
De experimentele bunkerwoningen waren niet goed bestand tegen het Deense klimaat. Een eerste groep bewoners trok weg toen er lekkages en schimmelvorming optraden. Bewoners die een huis wilden kopen, vertrokken ook. Vanwege het coöperatieve huursysteem, waarbij huurders gezamenlijk invloed kunnen uitoefenen op het huurbeleid, is het kopen van een huis in Albertslund niet mogelijk. Voor de vertrekkende pioniers kwamen immigranten en sociaal zwakke huurders in de plaats. ‘We begonnen ons vreemden in onze eigen buurt te voelen,’ zegt Meyeling.
In de jaren tachtig verruilden ze Albertslund voor een dorpje op het platteland. Daar kreeg haar man alzheimer. ‘Hij wist niet meer wat er om hem heen gebeurde,’ zegt Meyeling. ‘Hij leefde in het verleden.’ Toen ze bij vrienden in Albertslund op bezoek waren, leefde haar man op. ‘Hij wandelde door de buurt en maakte met iedereen een praatje.’ Omwille van haar man verhuisde ze acht jaar geleden terug naar Albertslund. ‘De buurt was hard achteruitgegaan,’ zegt Meyeling. Er waren nauwelijks pioniers over en voor huurdersvergaderingen en gemeenschappelijke activiteiten was niet veel belangstelling. Meyeling probeerde het Palestijnse gezin dat naast haar woonde voor een huurdersvergadering te interesseren. ‘Die mensen begrepen niet waar ik het over had. Ze hebben geen idee van het verleden van deze buurt.’
Intussen genoot haar man van zijn vertrouwde omgeving. ‘Hij had het idee dat het 1966 was: voor hem was het alsof we hier net waren komen wonen.’ Vorig jaar verslechterde zijn toestand en werd hij opgenomen in een kliniek. Op een nacht ontsnapte hij. Meyeling denkt dat hij terug wilde lopen naar Albertslund. In het donker struikelde haar man en rolde van een heuvel. Een vrouw met een hond vond hem de volgende ochtend: hij lag dood onder een struik.
Buiten regent het. We lopen van het Ooievaarskwartier naar het Leeuwerikskwartier. De blauwwitte schoorsteenpijpen van de warmtecentrale naast het station steken boven de platte daken van de huizen uit. Ook is de top te zien van de kunstmatige heuvel die met de aarde van de gegraven sloten werd opgeworpen. We passeren een verzamelplaats voor rolcontainers, een lapje gras met drie bomen en een parkeerplaats met vergeten winkelwagens.
In het Leeuwerikskwartier woont Adam Ulrik von Mehren (72). Volgens de projectleidster van het buurtverbeterproject is Von Mehren een kleurrijk figuur die de buurt op verrassende wijze tot leven brengt.
Als we het hofje van Von Mehren naderen, zien we overal schilderijen hangen. Ze hangen aan de blinde muren van de huizen, aan de schuttingen en aan de bomen in de groenzones. De schilderijen hangen in de regen, verf druipt van de doeken.
Von Mehren verschijnt met een flesje bier in de deuropening. Hij legt uit dat hij de buitenruimte als een openbaar atelier beschouwt. De schilderijen zijn van bevriende amateurschilders. Als de doeken te veel uitlopen of verwijderd worden door buurtbewoners die zijn initiatief niet waarderen, hangt hij nieuwe op. Binnen hangen nog meer schilderijen. En ook ingelijste foto’s van blote mannen met geërecteerde penissen. ‘Ga zitten,’ zegt Von Mehren, en wijst op een keukentafel. Von Mehrens bed staat in de huiskamer. Op de grond liggen twee onderbroeken, op het nachtkastje een alarmpistool. ‘Voor als ik ongewenst bezoek krijg.’
Hij trekt een rieten rolgordijn omhoog. Berenklauwen groeien boven de schutting uit, een vogelhuisje hangt ondersteboven in de boom. ‘Ik ontbijt met bier,’ zegt Von Mehren, ‘maar dat is ook omdat ik geen koffie lust.’
Met zijn vrouw en zijn dochtertje verhuisde hij in 1966 naar Albertslund. Hij zong in het koor en zijn vrouw was organiste. In Albertslund organiseerde Von Mehren openluchtconcerten. Hij ging langs de deuren om leden te werven voor de Deense communistische partij, waar hij nog altijd lid van is. Hij loopt naar de gang om oude pamfletten op te zoeken. Keert dan terug en zegt: ‘Wat ging ik ook alweer doen?’
Vanwege zijn alcoholisme en homoseksualiteit scheidde zijn vrouw van hem. ‘Ik vind dat geen argumenten.’ Zijn dochter komt af en toe nog op bezoek. Binnenkort wil hij weer een communistisch feestje geven, in het hofje waar de schilderijen hangen. De buren hebben geprotesteerd. ‘Alles is bourgeois geworden hier.’ Slechts één buurman is op zijn hand. ‘Hij helpt mij kratjes bier tillen, want dat gaat steeds moeilijker.’ Een thuiszorgmedewerkster komt de woning binnen. Ze gooit drie pillen in een glas en verdwijnt weer. ‘Ik heb korsakov en ik schaam me er niet voor,’ zegt Von Mehren. Met waterige ogen kijkt hij mij indringend aan. ‘Maar wie was u ook alweer?’
De volgende dag loop ik met Signe naar het Zwanenkwartier, waar de Nederlander Rein Rubenkamp (68) woont. In 1967 vestigde hij zich in Albertslund. Rubenkamp is een kalende man met een brilletje en een baard. Zijn Deense vrouw zet een bord met stukjes meloen op tafel.
Rubenkamp studeerde in Eindhoven aan de Akademie voor Industriële Vormgeving. Tijdens een studiereis naar Kopenhagen werd hij verliefd. Na het behalen van zijn diploma trouwde hij en ging in Kopenhagen wonen.
In 1966 ging hij op bezoek bij een kennis die zich in Albertslund had gevestigd. Rubenkamp was onder de indruk van de woningen. De strakke en sobere vormgeving paste bij de ontwerpen die hij als beginnend industrieel vormgever schetste. ‘Ik houd niet van frutsels en versierselen,’ zegt Rubenkamp. ‘Kaal moet het zijn, zonder opsmuk.’
Hij kreeg een woning toegewezen en zette zijn tekentafel bij het raam. ‘Meteen voelde ik mij enorm geïnspireerd.’ Hij ontwierp stoelen, tafels, lampen en kastjes. ‘Mooi, degelijk en van een verrassende eenvoud.’ Eigenhandig maakte hij prototypen van de meubelstukken en zocht contact met producenten. Net als de andere huizen in Albertslund begon ook Rubenkamps woning gebreken te vertonen. ‘Het zijn schitterende huizen, maar de prefabonderdelen zijn van belabberde kwaliteit.’ De woningcorporatie pakte de woningen rigoureus aan. Tot ergernis van Rubenkamp werden de originele luifels boven de voordeuren vervangen en werden er ethanietplaten op de blinde buitenmuren aangebracht. ‘Die platen zijn foeilelijk en bovendien zit er asbest in.’ De eerste groep pioniers vertrok, de sfeer veranderde. ‘In het begin was het hier één grote commune: elke avond at je ergens anders.’ De nieuwe bewoners hadden weinig op met de beginselen van Albertslund. Rubenkamp merkte dat met de vluchtelingen die hij uit idealistische overwegingen onderdak verleende. ‘Ik heb hier Chilenen, Irakezen en Vietnamezen gehad.’ Iedereen deed dat. ‘De nieuwe bewoners vonden het raar.’ Rubenkamp kreeg het aan de stok met een groep hangjongeren. Als hij achter het raam aan zijn tekentafel zat, klommen ze op zijn schutting. ‘Ze vonden het gek dat daar een soort artiest achter een tafel zat.’ Ze bespuugden zijn ramen en betraden zijn tuin. ‘Voor de lol verplaatsten ze allerlei voorwerpen.’ Het lukte niet goed om zijn meubels in productie te krijgen. In de buurt was er belangstelling voor een van zijn lampen, maar geen leverancier wilde die in het assortiment opnemen. Hij had hoge verwachtingen van zijn ontwerp voor een wandplank. ‘Normaal heb je voor een wandplank twee schroeven per schraag nodig. Die van mij kon je met één schroef per schraag bevestigen.’ Het leek hem iets voor Ikea. Met een prototype van de wandplank reisde hij naar het Ikeahoofdkantoor in Zweden. Hij stelde zich voor en gaf een demonstratie. Twee maanden later hoorde hij dat zijn wandplank was afgewezen. ‘Het probleem van Ikea is dat er eerst iets uit het assortiment moet voordat er iets nieuws in komt.’ Om de huur te kunnen betalen gaf Rubenkamp les aan technische scholen. ‘Boetseren, houtbewerken, tekenen, dat soort dingen.’
Naast Rubenkamp woont sinds enkele jaren de eerste vrouwelijke bankovervaller van Denemarken. ‘Na het uitzitten van haar gevangenisstraf heeft ze uitgerekend hier een woning gekregen.’ Op het stadhuis van Albertslund verklaarde de bankovervalster dat ze met haar gehandicapte zoon in het huis woont, zodat ze allerlei toeslagen geniet. ‘Iedereen weet dat die zoon er niet woont, maar op het stadhuis zijn ze doodsbang voor haar.’ Zelf gaat Rubenkamp haar ook liever uit de weg. Af en toe komt ze aan de deur en vraagt ze gereedschap te leen. ‘Dan geef ik dat toch maar mee.’
Inmiddels betaalt Rubenkamp 45 jaar huur. Van dat geld had hij een zeer gerieflijke woning kunnen kopen. Toch denkt hij niet aan verhuizen; daarvoor is de liefde voor zijn woning te groot. Onlangs maakte de corporatie bekend dat de huizen van Albertslund grondig gerenoveerd gaan worden. In Albertslund-Noord is een voorbeeldwoning ingericht. Rubenkamp schrok toen hij er ging kijken. In de blinde muren waren ramen aangebracht, aan de achterzijde waren maar liefst zes tuindeuren met dubbel glas geplaatst. De planken vloer had deels plaatsgemaakt voor warmte absorberende tegels. ‘Het is een verkrachting van het concept.’
Om de veranderingen tegen te gaan heeft Rubenkamp met Tove Meyeling en Adam Ulrik von Mehren een protestgroep opgericht. ‘Met de massale
bewonersparticipatie van vroeger hadden we zo’n plan eenvoudig weggestemd.’ De bewoners van nu keken hen meewarig aan toen ze met het onheilspellende nieuws langs de deuren gingen. ‘Die mensen zijn allang blij als de stookkosten omlaaggaan.’
Later die week spreken we de projectleidster, Majken Rhod Larsen. Signe vraagt wat ze heeft gedaan om het imago van Albertslund op te krikken. Rhod Larsen vertelt dat ze in samenwerking met het nabijgelegen museum Kroppedal elf Albertslundbewoners heeft geïnterviewd. Die interviews hadden afgedrukt moeten worden in een plaatselijke krant, maar dat is om een of andere reden niet gebeurd. De interviews zouden ook worden gebruikt voor een expositie in het museum. Maar dat is om een of andere reden ook niet gebeurd. Op de scholen van Albertslund had Rhod Larsen over de ontstaansgeschiedenis willen vertellen, in het winkelcentrum zou een ‘walk of fame’ met voetafdrukken van bekende Albertslunders komen. Dat alles kwam er ook niet van.
Er is wel een expositie geweest met foto’s van de begintijd. ‘In het stadhuis?’ vraagt Signe. ‘Nee, in een van de tunneltjes.’ De expositie in het tunneltje was volgens Rhod Larsen een groot succes.
Een tijdje terug werd het project van Rhod Larsen door de woningcorporatie ontbonden. ‘Ze gaan de renovatie doorvoeren zonder zich om het imago te bekommeren.’ Rhod Larsen vindt dat je ook moet laten zien wat een bijzondere buurt Albertslund is. ‘Anders komen er geen hoger opgeleide mensen wonen. Die blijven denken dat het een halfcriminele buurt is waar nauwelijks wat gebeurt.’ Rhod Larsen benadrukt nog eens hoe blij ze is met mijn komst. Hoewel lezers in Nederland niet echt de doelgroep zijn, is er in ieder geval iets aan het imago van Albertslund gedaan.
Deze serie komt mede tot stand dankzij een bijdrage van het Stimuleringsfonds voor Architectuur en het International New Town Institute (INTI)